Morele economie | Deel 3

De onvermijdelijke vraag: 'Kán dat wel?'

496008 Een beeld van mensen die in een zaal zitten te luisteren

Circulaire Economie – het gonst ervan in de maatschappij. De principes zijn inzichtelijk en helder. Toch is er misschien meer over te zeggen. Is circulaire economie op zichzelf een oplossing die de mensheid in de toekomst echt verder brengt? Of is er meer nodig?

Door Paul van der Lecq

Het was een moeizame, afgezwakte slotverklaring van COP26 die op de klimaattop in Glasgow tot stand kwam. Een verklaring die weer duidelijk maakt dat het gegeven te leven op een aarde die “mens”[1] niet nodig heeft, moeilijk is te aanvaarden. Hiernaar te handelen valt ons niet mee, gezien het feit dat we gedurende dik 10.000 jaar gedacht hebben de baas te zijn. Het heeft “mens” in een tunnelvisie gebracht die ertoe heeft geleid dat de doelen schaarser geworden zijn dan de middelen. Het eigen gewin is als bijna het enige doel overgebleven en alles wat primair een intrinsieke waarde heeft, wordt als instrument daarvoor ingezet, inclusief de menselijke relaties.

Middeleeuwse schone

Nu moet “mens” in gaan zien dat hij een ander doel moet gaan nastreven. Niet het eigen gewin, maar het herstel en behoud van de relatie tussen “mens” en aarde is het werkelijke doel. Dat doel moet niet quasi romantisch verpakt worden in de queeste van het redden van de aarde. De aarde is geen Middeleeuwse schone die in een overwoekerde toren willoos op redding wacht. De aarde is een ding dat vecht voor haar ‘zijn’; om in de termen van Beneductus Spinoza te spreken: een ding dat ‘volhardt in haar conatus, in haar ‘zijn’. Zij doet dat zonder moraal, volgens haar eigen wetten en stelt nooit de vraag ‘kan dat wel?’. Zij heeft “mens” niet nodig. Maar “mens” kan niet zonder haar, net als de mens niet zonder de andere mens kan en zo “mens” wordt. “Mens” heeft in de afgelopen 10.000 jaar een economisch doel van ‘nooit genoeg’ gesteld en is daardoor meer en meer voorbijgegaan aan het verborgen en intrinsieke fundament van de economie: de verdeling.

Het verborgen en intrinsieke fundament van de economie als verdeling van de middelen is niet meer te ontkennen

Slotverklaring versus echte verantwoordelijkheid

Hoe lang kunnen we daar nog aan voorbijgaan? Hoelang kan “mens” nog blijven proberen te ontsnappen aan de verantwoordelijkheid van het stellen van ‘kan dat wel?’-vragen hierover? Het verborgen en intrinsieke fundament van de economie als verdeling van de middelen is niet meer te ontkennen. Volgens verschillende media is ongelijkheid steeds de spreekwoordelijke olifant in de kamer en daarmee de mogelijke bom onder de klimaattop in Glasgow geweest. Het nemen van de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van ongelijkheid die in Glasgow weer zo duidelijk naar voren kwam, is niet duidelijk in de slotverklaring opgenomen. Deze verantwoordelijkheid kunnen we namelijk alleen maar nemen door het bestaande economisch denken aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Vervolgens kunnen we zo stappen nemen naar een collectief gedragen morele economie. Een kritische economie waarbij de vormgever ervan, “mens”, zich permanent bewust is van zijn eigen gedrag.

Oorzaak en gevolg

Economie is namelijk niet meer dan een idee dat “mens” op de tast in de werkelijkheid vorm geeft, een idee dat ideeën voortbrengt die zich in de praktijk bewijzen, maar nooit als waarheid kunnen gelden. Eén van die voortgebrachte ideeën heeft “mens” kapitalisme genoemd. Over kapitalisme bestaat veel onkunde. Onkunde die voortkomt uit het traditioneel definiëren van kapitalisme vanuit gevolgen als vrije markt, winst, geld en investeringen. De werkelijke grondslag van het kapitalisme wordt gevormd door privé-eigendom en vrije markt. Winst, geld en investeringen zijn mogelijke, maar niet noodzakelijke gevolgen van privé-eigendom.

Dat “mens” in al zijn verschijningsvormen privé-eigendom inzet op basis van de instrumentele waarde ervan, staat hier niet ter discussie

Eigendom als middel om te ‘zijn’

Privé-eigendom is een werkzaam middel gebleken bij het ontstaan van collectieve welvaart, waarbij (her)verdeling door de overheid niet zelden een handje helpt. Het geeft de mens ruimte om te volharden in zijn ‘zijn’, maar het brengt ook verantwoordelijkheid met zich mee. Verantwoordelijkheid ten aanzien van wel en wat niet kan bij verwerving en gebruik van privé-eigendom. In hoeverre is het echter verantwoord de ander te beperken door middel van privé-eigendom? Zowel privé-eigendom zelf als het gebruik ervan kent begrenzingen en moet gezien worden als een waarde die schade kan toebrengen aan de relatie tussen “mens” en aarde. Eigendom is in de kern juridisch geformaliseerde inbezitneming van een deel van de aarde, die anderen uitsluit. We hebben hierdoor vanuit het kapitalisme te maken met verdelingsvraagstukken, die verschillende vormen van begrenzing tot gevolg hebben. Het valt moeilijk te ontkennen dat dit ook morele verantwoordelijkheden met zich meebrengt.

Dat “mens” in al zijn verschijningsvormen privé-eigendom inzet op basis van de instrumentele waarde ervan, staat hier niet ter discussie. “Mens” volhardt, net als alle andere dingen, in zijn ‘zijn’ en heeft daarvoor middelen nodig. Volharden in ‘zijn’ is haalbaarder mét eigendom, echter niet per se noodzakelijk dóór eigendom. Het is de onbegrensde inzet van die middelen die niet getuigt van trouw aan de aarde.

Gebruikswaarde of zijnswaarde

Kapitalisme als economische orde moet gezien worden als een gegeven. “Mens”, door wie het kapitalisme ontwikkeld is, zal de waardecreatie die privé-eigendom met zich mee brengt, wel moeten leren herwaarderen door uit te gaan van de trouw aan de aarde. Dat is alleen mogelijk door primair te denken en te handelen vanuit de intrinsieke waarde van de aarde, en pas secundair vanuit haar instrumentele waarde. Met andere woorden: “mens” moet de gebruikswaarde van de aarde gaan zien als haar zijnswaarde. Dit kan door ‘kan dat wel?’-vragen een permanent deel van het economisch denken te maken. Kunnen de begrenzingen die wij hanteren ten aanzien van verdeling wel? Ligt de grens niet te ver of ligt de grens niet te dichtbij ten aanzien van het herstel van de relatie tussen economie en ecologie en waarom is dat zo? Op deze wijze wordt de moraal een fundamenteel onderdeel van de economie.

Als filosofie daarbij betrokken wordt komt “mens” tot de diepere vragen over waarom hij verdeelt en begrenst zoals hij dit doet

Mens, stel de vragen!

Economie is van oorsprong een filosofische discipline en dat idee dient teruggebracht te worden. Ethiek is dat ook en waar economie de verdelingsvraagstukken van middelen onderzoekt, onderzoekt ethiek de begrenzingsvraagstukken die voortkomen uit de moraal. Het denken in de relatie tussen economie en ethiek brengt “mens” op vraagstukken met betrekking tot begrenzing van de verdeling. Als filosofie daarbij betrokken wordt komt “mens” tot de diepere vragen over waarom hij verdeelt en begrenst zoals hij verdeelt en begrenst. Door zich deze vragen te stellen zullen waarden aan een permanente herwaardering onderworpen worden en ontstaat een economie waarin de moraal een leidende rol speelt. Filosofie, ethiek en economie vormen op deze wijze de driehoek waarin de morele economie, het ‘kan dat wel?’ van de verdeling, vorm krijgt.

Het kán

Is dit haalbaar? Het antwoord is ‘ja’. Stel de vastgeroeste, van generatie op generatie overgeleverde economische concepten als vrije markt, aandeelhouderswaarde, zo beperkt mogelijke rol van de overheid en het rationeel denkende individu ter discussie. Verlaag circulariteit niet tot een verdienmodel dat het individueel consumentisme blijft dienen en zie de aarde als een intrinsieke waarde die juist dáárdoor instrumentele waarde kan bieden. Volgens Spinoza is “mens” een ding tussen de dingen en mag hij geen staat in een staat zijn. “Mens” dient zijn plaats te kennen als ding tussen de dingen door economische waarden te herwaarderen tot morele waarden. Hoe? Door permanent ‘kan dat wel?’-vragen los te laten op de verdelingsvraagstukken. Niets meer, maar ook niets minder.

[1] Zie voor verklaring van deze schrijfwijze deel 2 van dit drieluik